Hoewel de FNV nauw betrokken en positief was bij de totstandkoming van de WWZ, blijkt zij daarbij niet altijd even goed te hebben opgelet. Zo werd een ontbindingsverzoek van de FNV met betrekking tot een MT-lid afgewezen door de kantonrechter in Den Haag op 4 september 2015 omdat het om verschillende ontslaggronden ging die elk op zich onvoldoende waren voor ontslag. Op grond van de WWZ kunnen deze onvoldoende ontslaggronden niet meer bij elkaar worden opgeteld om alsnog tot een ontslag te leiden. Ook werd het de FNV verweten dat zij geen inspanningen had verricht om de arbeidsrelatie te herstellen en dat zij het MT-lid geen verbetertraject had laten volgen.
Het MT-lid was sinds 2012 bij de FNV in dienst. De FNV verzoekt de arbeidsovereenkomst met haar op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a BW te ontbinden. Aan dit verzoek legt zij primair een verstoorde arbeidsverhouding ten grondslag (art. 7:669 lid 3 onderdeel g BW) en subsidiair ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer (art. 7:669 lid 3 onderdeel d BW).
De Haagse kantonrechter stelt vast dat de FNV geen duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen de verschillende gronden. FNV voert namelijk hetzelfde feitencomplex aan ter onderbouwing van zowel de g- als de d-grond. De kantonrechter stelt voorop dat in het huidige ontslagrecht, anders dan bij het ontslagrecht zoals dat voor 1 juli 2015 gold, verschillende ontslagredenen die elk op zich onvoldoende zijn voor ontslag, niet bij elkaar kunnen worden ‘opgeteld’ om een ontslag te kunnen dragen. Er moet gekozen te worden voor een grond, die op zichzelf voldoende voldragen moet zijn om tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te kunnen leiden. Beoordeeld moet dus worden of de door de FNV aangedragen gronden op zichzelf voldoende zijn om over te gaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Uit de door de FNV ter onderbouwing van haar standpunt ingediende stukken blijkt niet dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie waardoor van de werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsrelatie voort te zetten. Weliswaar heeft het MT-lid in haar brief van 1 juni 2015 kritiek geuit op algemeen directeur Erica Schaper, maar haar uiteenzetting in die brief kan niet anders worden opgevat dan als een onderbouwing van haar besluit te stoppen met haar functie per 1 januari 2016, welke mogelijkheid is opengelaten bij haar benoeming. Anders dan de FNV stelt, kan in de brief van werkneemster niet worden gelezen – impliciet noch expliciet – dat zij de relatie met Schaper wilde ‘opblazen’ en dat zij de arbeidsrelatie met de FNV wilde beëindigen. Daarbij komt dat, als er al sprake zou zijn van een duurzame ernstige verstoring van de arbeidsverhouding, niet is gebleken dat de FNV inspanningen heeft verricht om de relatie te herstellen. Ten aanzien van onderdeel d van artikel 7:669 lid 3 BW (ongeschiktheid van werkneemster om de arbeid te verrichten) wordt het volgende overwogen. Niet is komen vast te staan dat werkneemster niet voldoet aan de eisen die aan haar functie worden gesteld, nog daargelaten het feit dat partijen bij de benoeming van werkneemster zijn overeengekomen dat partijen in het geval de wederzijdse verwachtingen niet uitkomen kunnen besluiten de benoeming niet te continueren. Verder heeft de FNV wel gesteld maar niet onderbouwd dat zij werkneemster voldoende in de gelegenheid heeft gesteld haar functioneren te verbeteren; FNV heeft dus ook geen verbetertraject gevolgd! Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek.
Aantjes Advocaten B.V.
Groot Hertoginnelaan 97
2517 EE Den Haag