Een Bulgaarse au pair die sinds 2008 werkzaam was voor een gezin tegen een summiere vergoeding, heeft terecht gesteld dat zij na een jaar werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst.
Een Bulgaarse jonge vrouw is sinds 15 maart 2008 als au pair werkzaam voor een Nederlands gezin in de gemeente Baarn. Zij ontving, naast kost en inwoning, van dit gezin als vergoeding voor 130 gewerkte uren per maand een bedrag van € 340, hetgeen neer komt op een uurloon van € 2,61. Voor ieder extra gewerkt uur ontving zij € 4,50. Na een jaar verliep de au pair overeenkomst, maar wijzigde de situatie niet. Het gezin bleef de au pair een summiere vergoeding betalen; hoewel verhoogd tot € 375. Het echtpaar dat haar aannam schrijft haar in een e-mail dat de vrouw zich uit Baarn moet laten uitschrijven en dan als gast kan terugkeren. Ook schrijft het echtpaar haar dat zij officieel niet mag werken in Nederland.
De au pair meldt zich op 22 februari 2013 ziek. De vraag die aan de rechter is gesteld is of zij werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst en of zij vanaf 15 maart 2009 recht heeft op het wettelijk minimumloon.
De kantonrechter vindt dat de au pair onweersproken heeft gesteld dat zij na afloop van de au–pairovereenkomst dezelfde werkzaamheden is blijven verrichten voor het gezin als tijdens de au–pairovereenkomst. Zij hield zich wekelijks met de zorg voor de kinderen en huishoudelijke taken bezig. Zij ontving daarvoor een maandelijkse vergoeding van ten minste € 340. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter is sprake van het gedurende zekere tijd verrichten van arbeid tegen betaling van loon in de zin van artikel 7:610 BW. Ook is de gezagsverhouding aanwezig. Het Gerechtshof Leeuwarden heeft in zijn arrest van 11 februari 2004 reeds overwogen dat de zorg en opvang van de kinderen en het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden een zodanige onbepaaldheid heeft, dat zij zich moeilijk laat denken zonder insluiting van een instructiebevoegdheid. Hoewel de kantonrechter ervan overtuigd is dat het gezin zich niet bewust is geweest van de juridische kwalificatie van de verhouding tussen partijen, is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat op 15 maart 2009, althans 1 oktober 2009, een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Op grond van artikel 7:629 BW heeft de au pair gedurende de eerste 52 weken ziekte recht op het wettelijke minimumloon van € 1.469,40 per maand tot 1 juli 2013 en daarna € 1.477,80. De loonvordering vanaf 22 februari 2013 wordt toegewezen. De vordering tot betaling van achterstallig loon over de periode van 15 maart 2008 tot 22 februari 2013 wordt afgewezen, omdat de onderhavige procedure (een kort geding) zich niet leent voor het vergaren van nadere gegevens.
Gelet op de inhoud van dit vonnis is de kans evenwel groot dat deze loonvordering in de bodemprocedure ook zal worden toegewezen. Daarnaast hangt het gezin een boete van € 4.000 boven het hoofd, omdat zij als particulieren iemand te werk stelden die daarvoor niet de benodigde documenten had.
Bron: Rechtbank Midden-Nederland, 2 oktober 2013.
Aantjes Advocaten B.V.
Groot Hertoginnelaan 97
2517 EE Den Haag